Prijsplafond verlicht de energierekening
Maar lost toenemende energiearmoede niet op
Door Marijn van Asseldonk, Madelon van Duren, Bianca Koomen, Jonna Kroeze & Joks Janssen Foto: Nationale Beeldbank
Door de oplopende energieprijzen krijgen steeds meer huishoudens in Nederland te maken met energiearmoede. Het (tijdelijke) prijsplafond energie dat het kabinet vanaf januari 2023 instelt, moet deze ontwikkeling keren. Onze berekeningen laten zien dat dit plafond weliswaar een dempend effect heeft op de hoge energierekeningen, maar dat dit lang niet voor iedereen en overal geldt. Zo blijven de laagste inkomensgroepen kampen met een hoge energiequote, en is er ook sprake van regionale ongelijkheid. Met name in delen van Noord-Nederland, Zuid-Limburg en Zeeland blijft het aantal energiearme huishoudens hoog. Als gedurende de looptijd van het prijsplafond voor deze specifieke groepen en gebieden geen aanvullende maatregelen worden getroffen, groeit het probleem van energiearmoede.
In deze publicatie
- De energiearmoede is fors toegenomen in de periode tussen 2020 en 2022
- Deze toename is mede het gevolg van de explosieve stijging van de energieprijs
- Op huishoud- en regionaal niveau is bovendien sprake van een ongelijke verdeling
- Ondanks de inzet van toeslagen en een prijsplafond energie door het kabinet is de verwachting dat deze ongelijkheid zich de komende periode verder verdiept
- Het tijdelijke energieplafond is niet toereikend om de toegenomen energiearmoede als structureel probleem aan te pakken
- Weliswaar brengt het prijsplafond in 2023 het aandeel huishoudens met energiearmoede terug tot beneden het niveau van januari 2022...
- ...maar de ca. 20% energiearme huishoudens die ‘overblijven’, kan alleen perspectief worden geboden met structurele maatregelen
1 Stijgende energiearmoede
Sinds het begin van 2022 staat de problematiek van energiearmoede hoog op de politiek-bestuurlijke agenda. Mede als gevolg van de Russische invasie in Oekraïne zijn de leveringstarieven voor gas en elektriciteit opgestuwd tot recordhoogten. De kosten voor energie die in januari 2022 al vrij hoog waren, zijn in de maanden daarna steeds verder gestegen. Door de stijging van de energieprijs krijgt een steeds groter aandeel van de Nederlandse huishoudens te maken met een (te) hoge energierekening ten opzichte van het huishoudinkomen, en dus met energiearmoede. Het gaat dan om huishoudens die 10% of meer van hun inkomen kwijt zijn aan de energierekening. Dit noemen we een hoge energiequote (zie tekstkader). Met de energieprijzen van januari 2022 betaalde een huishouden met een gemiddeld energieverbruik € 2.800 aan energie per jaar. Dat is € 1321 (86 procent) meer dan een jaar eerder (CBS, 2022).
Waar energiearmoede eerst het probleem was van een relatief klein aantal huishoudens in Nederland, worden nu steeds grotere groepen geraakt door de stijgende energieprijzen. Dat zien we terug in de cijfers. In 2020, toen Het PON & Telos voor het eerst onderzoek deed naar energiearmoede, bedroeg het percentage energiearme huishoudens in Nederland 9,2%. In januari 2022 was dit percentage al gestegen tot 28%, waarbij het met name de laagste inkomensgroepen zijn die te kampen hebben met een hoge energiequote. Vanwege de ruimtelijk ongelijke verdeling van deze groepen, steeg in sommige gemeenten het percentage energiearme huishoudens tot wel meer dan 45% (Figuur 1).
Figuur 1. Huishoudens met een hoge energiequote, januari 2022
Hoge energiequote
Een energiearm huishouden wordt gedefinieerd als een huishouden dat moeite heeft om de maandelijkse energiefacturen te betalen, omdat een groot deel van het beschikbaar inkomen (na aftrek van de woonkosten) opgemaakt wordt aan gas- en elektriciteitskosten. In dit stuk hanteren we daarvoor de ‘energiequote’. Huishoudens hebben een hoge energiequote als ze meer dan 10% van hun besteedbaar inkomen uitgeven aan energiekosten. Voor deze huishoudens kan de betaalbaarheid van de energierekening een probleem zijn.
In de maanden volgend op januari 2022 steeg het aantal huishoudens met een hoge energiequote verder. In juli 2022 was het landelijke percentage opgelopen tot 45%. Gerekend met de toen geldende prijzen, zien we dat er sprake was van gemeenten waar tot wel 70% van de huishoudens meer dan 10% van hun inkomen kwijt waren aan energie (Figuur 2). De energieprijzen hadden op dat moment hun hoogtepunt echter nog niet bereikt. De variabele tarieven voor gas en elektriciteit stegen tot en met oktober 2022 gemiddeld genomen nog verder met respectievelijk €1,58 per m3 en €0,24 per kWh. Deze prijsstijging treft niet enkel huishoudens die worstelen met inkomensarmoede, maar ook zij die wonen in huizen die slecht geïsoleerd zijn, of de mogelijkheden en/of de middelen niet hebben om de woning zelf te verduurzamen (TNO, 2021).
De sociale gevolgen van die prijsstijgingen, gecombineerd met een hoge inflatie, zijn schrijnend. Huishoudens die nog maar amper in hun levensonderhoud kunnen voorzien, een groeiend aantal huishoudens dat afhankelijk is geworden van de voedselbank, ouders die de ouderbijdrage niet meer kunnen betalen waardoor hun kinderen niet meer mee kunnen op schoolreisje, en ga zo maar door. Volgens het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) heeft op dit moment 37% van de Nederlanders moeite om rond te komen. Steeds meer huishoudens gaan gebukt onder de hoge vaste lasten en stijgende uitgaven voor energie en levensmiddelen (NIBUD, 2022).
Figuur 2. Huishoudens met een hoge energiequote, juli 2022
De sociale gevolgen van de prijsstijgingen, gecombineerd met een hoge inflatie, zijn schrijnend.
2 Het prijsplafond dempt de energierekening
Als reactie op de onbetaalbare rekeningen stelt het kabinet – naast een belastingtoeslag en een generieke toelage in november en december 2022 - per januari 2023 een (tijdelijk) energieplafond in. Dat energieplafond moet voorkomen dat huishoudens nog langer worden geconfronteerd met een te hoge energierekening. De grote vraag is echter of dat plafond ook doet wat het belooft. Rekenen we op basis van de beschikbare data (peiljaar 2020) met het voorgenomen prijsplafond, dan lijkt er, gelet op de omvang van de energierekening, een voorzichtig positief beeld uit te komen voor de meeste huishoudens in Nederland.
Figuur 3. Ontwikkeling huishoudens met hoge energiequote voor en na invoering van het prijsplafond
Hoewel een forse daling is ingezet, gaat het nog steeds om bijna een vijfde van alle huishoudens in Nederland die kampt met een hoge energierekening ten opzichte van het inkomen
In figuur 3 is te zien dat het aantal energiearme huishoudens ten opzichte van juli 2022 weer fors wordt teruggebracht, tot beneden het niveau van januari 2022. Gemiddeld genomen zou er, volgens deze prognose, in januari 2023 in Nederland nog sprake zijn van 19% van de huishoudens die 10% of meer van hun besteedbaar inkomen kwijt is aan de energierekening. Hoewel daarmee een forse daling is ingezet, gaat het dan nog steeds om bijna een vijfde van alle huishoudens in Nederland die kampt met een hoge energierekening ten opzichte van het inkomen. Huishoudens betalen met dat prijsplafond gemiddeld nog steeds meer dan € 2.800 per jaar[1].
Hoewel het totaal aantal huishoudens dat in de problemen komt door de stijgende energierekening door het prijsplafond afneemt, blijft de verdeling tussen inkomensgroepen ongelijk. Al in 2020 concentreerde de betaalbaarheidsproblematiek zich voornamelijk bij huishoudens met een laag inkomen, met een pensioen of uitkering, veelal woonachtig in (slecht geïsoleerde) huurwoningen. Voor het merendeel betrof het alleenstaande huishoudens. Met deze kennis in achterhoofd hebben we ook voor 2023 berekend hoe de verwachte (regionale) verdeling van energiearme huishoudens eruitziet.
[1] Gebaseerd op de gemiddelde verbruikerskosten van het NIBUD
3 Maar de sociale ongelijkheid zet door
Hoewel het energieplafond de energieprijs drukt, zijn het nog steeds de lagere inkomens die het meest worden geconfronteerd met hoge energierekeningen. In Figuur 4 is zichtbaar dat 15% van de huishoudens die in januari 2023 zullen kampen met energiearmoede, een inkomen tot 130% van het sociaal minimum heeft. Kijken we naar een inkomen tot 150% van het sociaal minimum, dan is zichtbaar dat het dan om bijna een derde van de huishoudens met energiearmoede gaat. Met andere woorden: een derde van de huishoudens met energiearmoede heeft een inkomen tot 150%. Dat inkomen is ruim onder modaal. Overigens behoort ruim twee derde van de huishoudens die te maken krijgen met energiearmoede tot de laagste twee inkomensgroepen (tot € 30.651 bruto per jaar), terwijl ze ten opzichte van de totaalpopulatie ongeveer een vijfde deel uitmaken.
Figuur 4. Achtergrondkenmerken huishoudens met hoge energiequote, januari 2023
Met name in inkomen is een grote ongelijke verdeling in energiearmoede zichtbaar. 43% van de huishoudens met energiearmoede is afhankelijk van een pensioen (uitkering AOW of pensioen) en 23% van een uitkering (sociale voorzieningen zoals bijstand, werkloosheid, ziekte/arbeidsongeschiktheid). Die groepen zijn daarmee ruim oververtegenwoordigd.
Het gewicht van de stijgende energierekeningen wordt het sterkst gevoeld door huishoudens met de minste financiële middelen
Figuur 5. Huishoudens met een hoge energiequote, januari 2023
4 Grote verschillen tussen gemeenten
Naast een ongelijke verdeling onder huishoudens, is ook sprake van een zekere regionale ongelijkheid. In de regio’s aan de randen van ons land – delen van Noord-Nederland, Zuid-Limburg en Zeeland - tekent zich een duidelijk beeld af van hogere percentages huishoudens die te maken hebben met energiearmoede (Figuur 5). Daarbij komt ook het afnemend financieel vermogen van gemeenten in juist deze regio’s om de (energie)problemen van hun inwoners te helpen oplossen. Dit wordt extra benadrukt door de energietoeslag die het kabinet heeft uitgekeerd en in 2023 opnieuw wil inzetten. De energietoeslag geldt voor huishoudens met een uitkering of voor huishoudens met een maximum inkomen tot 120% van het sociaal minimum.
De effectiviteit van deze compensatie wordt echter betwist. Door de verdeelsleutel van het Rijk is het budget namelijk maar net genoeg voor huishoudens tot 110% en is zeker niet toereikend voor huishoudens tot 120% van het sociaal minimum. Daar komt bij dat de huishoudens die in aanmerking komen voor de toeslag deze niet altijd durven aan te vragen. Daarnaast staat het gemeenten vrij om de compensatie aan te vullen. Er ontstaan daardoor grote verschillen tussen gemeenten vanwege de omgang met de energietoeslag.
Hoewel het merendeel van de gemeenten de grens van 120% hanteert, zijn er zo’n veertig gemeenten die de toeslagen ophogen naar 130% en zijn er zelfs een aantal grote gemeenten, waaronder Rotterdam en Utrecht, die ophogen tot 140% of 150% van het sociaal minimum. Dat werkt de al bestaande sociale en ruimtelijke ongelijkheid tussen gemeenten verder in de hand. Minder kapitaalkrachtige gemeenten die niet in de gelegenheid zijn om de energietoeslag op te hogen zijn immers vaak de gemeenten waarvan de inwoners de toeslag het hardste nodig hebben.
Een deel van de huishoudens met mogelijke betaalbaarheidsproblematiek wordt daarnaast uitgesloten van een toeslag. Het gaat dan om de groep huishoudens met een inkomen tot (meer dan) 150% van het sociaal minimum, die te maken hebben met een (te) hoge energierekening. Dit is een grote groep huishoudens ten opzichte van het totaal aantal huishoudens met een hoge energierekening. Verdeeld over Nederland, zijn er gemeenten waar ruim een derde van de huishoudens met energiearmoede een inkomen heeft tot 150% (Figuur 6).
Een fors deel van die huishoudens valt met de huidige regelingen tussen wal en schip. Men verdient ‘te veel’ om in aanmerking te komen voor een toeslag, maar te weinig om de huidige energieprijzen het hoofd te kunnen bieden. Gelet op het feit dat energiearmoede (en andere armoedeproblemen) zich toch al concentreert in de laagste inkomensgroepen, tekent zich in sociaal en geografisch opzicht naar verwachting een almaar verdiepende sociaaleconomische kloof af tussen kansarm en kansrijk. Armoede ondermijnt het dagelijks leven van steeds meer mensen in Nederland (SCP, 2020).
Figuur 6. Huishoudens met een hoge energiequote en een inkomen tot 150% van het sociaal minimum, januari 2023
Armoede ondermijnt het dagelijks leven van steeds meer mensen in Nederland
5 Structurele maatregelen nodig
In de afgelopen jaren is het aandeel huishoudens met een hoge energierekening ten opzichte van het inkomen sterk toegenomen. Met name in het afgelopen jaar nam dat aandeel nog sterker toe door explosief stijgende energieprijzen. Daarbij gaat het om huishoudens die lang niet altijd te maken hebben met inkomensarmoede, maar bijvoorbeeld wonen in huizen die slecht geïsoleerd zijn of de middelen niet hebben om zelf te verduurzamen. Het voorgestelde prijsplafond energie dempt de energierekening van deze huishoudens, maar biedt geen structurele oplossing voor de sterke toename van de energiearmoede tussen 2020 en 2022.
Opvallend is dat het prijsplafond – onbedoeld – de sociale en geografische ongelijkheid tussen groepen en gebieden versterkt. Het zijn met name huishoudens in de lage inkomensgroepen en aan de randen van het land die ook met het prijsplafond te maken blijven hebben met een hoge energierekening ten opzichte van hun inkomen. Bovendien is het prijsplafond nog omgeven met onzekerheden en tijdelijk van aard. Het biedt daarmee de broodnodige verlichting voor ten minste 2023, maar voor veel van de genoemde huishoudens geen perspectief op een energierekening die ook op de wat langere termijn betaalbaar is. De problematiek is voor hen dus niet opgelost met de instelling van een prijsplafond.
Om perspectief te bieden op een betaalbare en energiezuinige toekomst, zou er gedurende de looptijd van het prijsplafond gewerkt moeten worden aan structurele maatregelen, specifiek gericht op de meest kwetsbare groepen en gebieden. Denk daarbij aan maatregelen zoals een gerichte compensatie en een vermindering van de energiebelasting en een huurprijsplafond voor slecht geïsoleerde corporatiewoningen. Maar ook verduurzaamingsmaatregelen, zoals isolatiestandaarden en energieprestatie-eisen (met de nodige financieringen), zijn nodig om de energiearmoede onder deze huishoudens te verminderen (CE Delft, 2021).
Bronnen
- Agterbosch, S., Wentink, C., Paenen, S. (2020). Betaalbaarheid van de energietransitie in Tilburg. Een onderzoek naar de betaalbaarheid van energierekening voor iedereen en naar de mogelijkheid van woningeigenaren om te investeren in het verduurzamen van de eigen woning. Het PON & Telos. Tilburg.
- Berkel, P. van, Kruit, K. & J. Dehens (2021). Energiearmoede in de warmtetransitie – Onderzoek naar beleidsinstrumenten. CE Delft. Delft.
- Centraal Bureau voor de Statistiek (2022). Prijs van energie 86 procent hoger. https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2022/07/prijs-van-energie-86-procent-hoger
- Groen, A., Horssen, C. van & N. Veerman (2022). Rondkomen en betalingsproblemen. Ervaringen van Nederlandse huishoudens in onzekere tijden. NIBUD. Utrecht.
- Mulder, P., Longa Dalla, F. & K. Straver (2021). De feiten over energiearmoede in Nederland. Inzicht op nationaal en lokaal niveau. TNO. Den Haag.
- Sociaal en Cultureel Planbureau (2020). Kansrijk armoedebeleid. SCP. Den Haag.
Verantwoording
De gepresenteerde cijfers in deze publicatie zijn berekend aan de hand van verschillende bestanden, onder strikte voorwaarden, binnen de Microdata-omgeving van het CBS. Met deze bestanden hebben we onder andere inzicht in het elektriciteits- en gasverbruik van huishoudens, het inkomen van huishoudens en kenmerken van de woning. Deze bestanden zijn gekoppeld om de nodige prognoses te maken over de energiequote van huishoudens. Gebruikte data zijn afkomstig uit peiljaar 2020, het meest recent beschikbare jaar.
Om perspectief te bieden op een betaalbare en energiezuinige toekomst, zou er gedurende de looptijd van het prijsplafond gewerkt moeten worden aan structurele maatregelen, specifiek gericht op de meest kwetsbare groepen en gebieden.
Sociale energietransitie
Het PON & Telos doet onderzoek naar een sociale en inclusieve energietransitie, en richt zich daarbij op vraagstukken rond rechtvaardigheid, draagvlak en participatie, energiekwetsbaarheid van huishoudens en projecten om energiearmoede tegen te gaan. Met onze kennis ondersteunen we gemeenten, corporaties en andere (semi)publieke organisaties die aan de slag willen met het verbeteren van de haalbaarheid en betaalbaarheid van de energietransitie, en adviseren we betrokken partijen over (de effectiviteit) van mogelijke oplossingen.